Er kwamen karren aan, met paarden ervoor en zingende boeren erop. Hij wilde een lift, terug naar de stad. Een boer zong een lied in gebroken Nederlands, over de deugden van de vrouw, maar ook haar ondeugden. Hij luisterde er glimlachend naar, terwijl hij tussen de karren voortsjokte met een zware linnen zak die over zijn schouder hing. De zak stond bol van paperassen, zoals de dichter Chlebnikov bij zich had op zijn zwerftochten door Rusland.
Terug in de stad nam hij een baantje als sorteerder van bakstenen en bezag trots een groeiende stapel rode stenen. Waar die toe dienden was onduidelijk, er kwamen geen afnemers en de stapel groeide uit tot een berg. In een kiosk om de hoek zag hij een affiche met een afbeelding van een figuur met een pestmasker, achter hem een middeleeuws tafereel. Het was een aankondiging voor het Chlebnikov Carnaval in Kessel-Lo, bij Leuven. Hij hield op met stenen stapelen en ging op weg, naar België.
In de verte meende hij al de onbegrijpelijke 'Phonetische Poëzie' van Chlebnikov te horen: Ora Smetis, Ora Smetis...